Functies

FUNCTIES

1. Als-functie

1.1 Enkelvoudige Als-functie

Een veelgebruikte functie in Excel is de ALS-functie. Hierbij werk je met een voorwaarde. Dan geef je aan wat er dient te gebeuren als de opgegeven voorwaarde WAAR is en wat er dient te gebeuren als deze ONWAAR is.

= ALS (voorwaarde; waarde-als-waar; waarde-als-onwaar)

Enkele voorbeelden:

    • = ALS (A2>=0,50; “Geslaagd”; “Niet geslaagd”)
      Uitleg: Je typt bovenstaande functie/formule in een bepaalde cel. Als het getal in cel A2 groter of gelijk is dan 0,50 dan moet de tekst “Geslaagd” geplaatst worden in deze cel. Indien dit niet zo is, dan moet de tekst “Niet geslaagd” komen in deze cel.
  •  
    • = ALS (A2=”OK”; 50; 25)
      Uitleg: Je typt bovenstaande functie/formule in een bepaalde cel. Als in cel A2 de tekst “OK” terug te vinden is, dan moet het getal 50 in deze cel worden geplaatst. Indien dit niet zo is, dan moet het getal 25 in deze cel worden geplaatst.

Via onderstaande werkwijze voeg je een ALS-functie toe aan een cel.

    • Duidt de cel aan waar je de als-functie wil invoeren.
  •  
    • Open het tabblad formules en selecteer in de categorie logisch de functie Je krijgt onderstaand dialoogvenster.

  •  
    • Vul eerst en vooral de logische test Je zal hierbij moeten werken met juiste operatoren. Maak een logische vergelijking in je hoofd op (vb. “als … kleiner is dan …, dan …”).
      Tip: Bij de logische test moet je tekst tussen dubbele aanhalingstekens plaatsen!

    •  Vul daarna de ‘waarde-als-waar’ en de ‘waarde-als-onwaar’ in. Wat moet er met andere woorden verschijnen in beide gevallen?

    • Klik op OK en de melding en de gepaste waarde zal verschijnen.
    • Voer deze formule door met behulp van de vulgreep voor de andere resultaten.

OPDRACHT (DEEL 1)

    • Selecteer het werkblad ‘Resultaten‘.
  •  
    • In de kolom Feedback 1 moet de boodschap “In orde” verschijnen indien het behaalde resultaat in kolom A 0,60 of hoger is. Er verschijnt de boodschap “Herpak je” indien dit niet zo is. Werk met een ALS-functie!

Eindresultaat

1.2 Meervoudige Als-functie (= geneste functie)

Bij het gebruik van een enkelvoudige Als-functie, creëer je aan de hand van één voorwaarde twee mogelijke gevolgen, namelijk de waarde-als-waar en de waarde-als-onwaar.

Je kan indien nodig nog een stap verder gaan door verschillende als functies te combineren. Dit heet ook wel een geneste als-functie. Hierbij ga bij het invoegen van een als-functie een nieuwe functie invoegen bij waarde-als-onwaar. Op deze manier maak je gebruik van meerdere voorwaarden en creëer je meerdere gevolgen. TIP: Typ zelf de volledige functie in een cel in plaats van gebruik te maken van het dialoogvenster!

Onderstaand voorbeeld verduidelijkt het gebruikt van een geneste als-functie:

    • Bekijk eerst en vooral de formule grondig! Je maakt gebruik van 4 als-functie die je in elkaar nest. Steeds wordt een nieuwe functie geplaatst in het gebied “‘waarde-als-onwaar”. Je werkt in totaal met 4 voorwaarden en 5 gevolgen.
      • Score > 89 geeft een cijfer “A”
      • Score > 79 geeft een cijfer “B”
      • Score > 69 geeft een cijfer “C”
      • Score > 59 geeft een cijfer “D”
      • Indien geen van bovenstaande gevallen klopt (= waarde <= 59) dan krijgt de student het cijfer “F”

OPDRACHT (DEEL 2)

    • Selecteer het werkblad ‘Resultaten‘.
  •  
    • Zorg er met behulp van geneste als-functies voor dat er in de kolom Feedback 2 volgende informatie verschijnt. Je gaat deze formule zelf typen. Let op het gebruik van aanhalingstekens!

      • >= 0,75: Heel goed gedaan
      • >= 0,50: In orde
      • < 0,50: Niet geslaagd

       

Eindresultaat

2. Datumfuncties

In Excel zitten er heel wat datumfuncties verborgen.

Je kan één van bovenstaande functies op twee manieren toevoegen:

    1. Selecteer de cel waarin je een datumfunctie wenst te plaatsen. Typ ‘=’, gevolgd door een functie uit de bovenstaande tabel (vb. ‘=nu()’ of ‘=vandaag()’)
    2. Selecteer de cel waar de functie in geplaatst dient te worden. Selecteer het tabbad formules en selecteer dan in de groep functiebibliotheek de categorie ‘datum/tijd’. Hier kan je alle functie zoeken die betrekking hebben tot datum en tijd.

OPDRACHT (DEEL 3)

    • Selecteer het tabblad ‘Datumfuncties‘.
  •  
    • Gebruik in cel B1 de functie NU() in en in cel C1 de functie VANDAAG().
  •  
    • Haal in de cellen B2, B3 en B4 het jaar, de maand en de dag uit de cel waar je de functie NU() hebt gebruikt (B1). 
  •  
    • Voeg in cel B5 terug de datum samen met behulp van het jaar, maandag en dag. Je gebruikt hiervoor de inhoud van de cellen, B2, B3 en B4.
  •  
    • Typ als begindatum in cel B7 de datum 17-08-2019
  •  
    • Typ als einddatum in cel B8 de datum 27-12-2020.
  •  
    • Bereken in cel B10 het verschil tussen de data in de cellen B8 en B7. Je krijgt als resultaat het aantal dagen verschil tussen beide data.

Eindresultaat

3. Tekstfuncties

In Excel zitten er heel wat tekstfuncties verborgen. Je kan met deze functies experimenteren door ze te typen in een cel OF via het tabblad formules, functiebibliotheek, categorie tekst.

Tip: Bij het samenvoegen van tekst met de functie ‘tekst.samenvoegen’ kan je een spatie tussen woorden toevoegen door bij het opstellen van de functie een spatie tussen aanhalingstekens toe te voegen als een tekstdeel (“ “).

OPDRACHT (DEEL 4)

    • Selecteer het tabblad ‘Tekstfuncties‘.
  •  
    • Gebruik de functies links(), rechts(), deel(), hoofdletters() en tekst.samenvoegen() om het eindresultaat te verkrijgen. Alles gebeurt automatisch, typ dit dus niet over!

      Tip: Bij het samenvoegen van tekst met de functie tekst.samenvoegen kan je een spatie tussen woorden toevoegen door bij het opstellen van de functie een spatie tussen aanhalingstekens toe te voegen als een tekstdeel (“ “).
  •  

Eindresultaat:

4. Verticaal zoeken

Met behulp van de functie VERT.ZOEKEN kan je specifieke informatie uit een werkblad halen. Je zoekt in één kolom een bepaalde waarde op en geeft als resultaat de bijbehorende waarde uit een andere kolom weer.

In onderstaand voorbeeld typ je zelf een familienaam in cel G3. Hierna wordt de bijbehorende voornaam automatisch in cel G4 getoond. Dit breng je in orde door in de cel waar de voornaam moet verschijnen (G4) een vert.zoeken – functie te plaatsen (zie formulebalk)

Via onderstaande werkwijze voeg je een Vert. Zoeken-functie toe aan een cel.

    • Selecteer de cel waar iets automatisch moet worden weergegeven.
    • Selecteer via tabblad Formules, in de functiebibliotheek bij ‘Zoeken en Verwijzen‘ de functie Vert.Zoeken.

    • Onderstaand dialoogvenster verschijnt:
      • Zoekwaarde: bij Zoekwaarde geef je de cel in waar je de te zoeken waarde hebt geplaatst.
      • Tabelmatrix: Dit is het bereik waarin je wenst te zoeken. 
        TIP 1: De zoekwaardes die je typt, moeten altijd terug te vinden zijn in de eerste kolom van de tabelmatrix!
        TIP 2: De eerste kolom van de tabelmatrix moet steeds oplopend (= van A naar Z / van klein naar groot) gesorteerd worden!
      • Kolomindex_getal: Je geeft het nummer op van de kolom binnen je tabelmatrix waar je resultaat dient gevonden te worden.

De uiteindelijke functie ziet er als volgt uit:

OPDRACHT (DEEL 5)

    • Selecteer het werkblad ‘Resultaten‘.
  •  
    • Sorteer het veld ‘Behaalde resultaat‘ van laag naar hoog. 
    • Typ de volgende tekst:
      • cel E2: ‘Behaalde resultaat’
      • cel E3: ‘Feedback 1’
      • cel E4: ‘Feedback 2’
  •  
    • In cel F2 zal je één van de behaalde resultaten typen. Via de functie Verticaal Zoeken zou je in de cellen F3 en F4 automatisch respectievelijk de bijbehorende Feedback 1 en Feedback 2 moeten krijgen.

Eindresultaat (voorbeeld)